Je hebt de blauwe borden op de treinen. Althans, je hebt ze niet meer, maar ze waren er. Of de blauwe borden boven de snelweg, waar staat Den Haag, Rotterdam, Doorgaand verkeer. Je weet: zo ga ik goed, of misschien weet je het niet en wacht je op een teken.

Donkerblauw zijn ook de nachten, wanneer je - maar waar in Rotterdam kun je nog de sterren zien? - de sterren ziet, die je zouden kunnen wijzen Noord, Zuid, Oost, Aarde, hemel, toekomst, heden en verleden.

Donkerblauw zijn ook de muren, de hekken; Daar, aan de andere kant moet je zijn. Misschien om de natuur te zien, een afgesloten terreintje, een oude mijn, een ander land, een weg, een vreemde gedachte. Je weet dat het daar ligt en als je het niet weet, dan vermoed je het toch. Dat vemoeden houdt je op de been, terwijl je, oud geworden, altijd maar aan de goede kant van het hek blijft. Of omkeert.

Donkerblauw zijn je gedachten. Blauw als inkt, beroet. Op die beroete rivieren van de ziel laat je je eindeloos meevaren, op weg naar Rotterdam of naar Den Haag. De Aarde, Hemel, voeger, nu. Op weg, steeds weer, naar jou.