Er is iets moois aan overzees. Het woord werkt als een brug tussen twee werelden die zich, overzees, verbonden weten met elkaar.
Maar meer nog zijn er de rijkdommen van overzee, van Indië, de Goudkust, Suriname. Scheepsladingen vol kostbare kruiden, mineralen, stoffen en edelstenen gaven glans aan die wereld van overzee. Waar vreemde beschavingen waren en onwaarschijnlijke rijkdommen. Rijkdommen die we weerspiegeld zagen in onze huizen, verhalen, kunst en cultuur.

Het machtige Venetië had onze ogen geopend. Toen kwamen de Portugezen en Spanje. Toen Nederland, op zoek naar nieuwe handel (en in oorlog met het grote Spanje), verwierf het de Antillen, Java, Formosa, Ceylon. Aan alle kusten verrezen handelkolonies. Van de Noordelijke IJszee tot de Kaap, van India tot Amerika.

En toen deze grote wereldrijken verloren gingen, Venetië veroverd werd en uiteindelijk ook Holland, toen bleef de droom. De droom van goud uit lood te maken, ultramarijn uit steen. Wat Goethe al vermoedde, bleek te kunnen. Het overzeese blauw vond vaste grond.