|
|
Wie zou er niet, aan een ontspringende beek gekomen, het
water willen proeven, vers, koel, helder, zuiver? Zelfs zonder het te drinken lonkt het frisse water: het sprankelt,
glinstert, ja: betovert ons, zo onschuldig als maar zijn kan, puur en nieuw in alles: fris.
Die frisheid wordt haast tastbaar in het muntgroen. En betasten wij het, dan ruiken we de frisse geuren van het
munt en ruiken we het, dan proeven we het: munt heeft die betoverende kracht en toch is munt niet meer dan wat
het belooft te zijn: verfrissend.
Om te weten hoe muntgroen klinkt, doe het volgende: zet een kop verse thee met kokend water. Vul het kopje op arabische
wijze met het blad van de munt, terwijl men het kokende water uit de theepot hoog uitschenkt boven het glas. Het
theeglas kan het beste geplaatst worden op een stenen schoteltje, maar heeft men geen stenen schoteltje, dan volstaat
een stevige ondergrond. Vergeet niet bij het opschenken ook wat suiker onderin het kopje te doen, naar eigen smaak,
het mag zoet zijn. Waneer de suiker is gesmolten slaat men met een liefst zilveren theelepel tegen de rand van
het glas.
Dat is de klank van muntgroen: een hoge, frisse toon. |
|